In 2007 kwam er een film uit die al snel een cultstatus zou verwerven onder avontuurlijk ingestelde jongeren: Into The Wild, waarin de pas afgestudeerde Chris McCandless wegloopt van zijn ouders. Hij doet al zijn bezittingen weg en gaat zwerven door Amerika. Zijn tocht brengt hem uiteindelijk in Alaska, waar hij geïsoleerd raakt en na een aantal maanden komt te overlijden. Een zeer indringend verhaal, zeker wanneer je bedenkt dat het waargebeurd is.
Eén van de facetten die mij aanspreken in de film, is de spirituele zoektocht van hoofdpersoon Chris. Lang voor hij wegliep, kon hij al volledig opgaan in de werken van schrijvers als Jack London en Henry David Thoreau. Deze vormden zijn wereldbeeld: de maatschappij is verkeerd, we moeten terug naar de natuur. Een idealistische wereld waarin God geen rol speelde. Halverwege zijn grote avontuur heeft hij een gelukkige tijd in een commune. Hier ontmoet hij een man die een privé-bedevaartsoord heeft gecreëerd, die spontaan en vol vuur vertelt over Gods liefde. Op zijn volgende stop komt de Heer nog duidelijker in beeld, in het contact met een katholieke weduwnaar. Deze daagt Chris uit om zijn ouders te vergeven, want “als je vergeeft, dan heb je lief, en dan schijnt Gods licht op je,” waarop plotsklaps de zon achter de wolken vandaan komt!
Wanneer Chris een aantal maanden later stervende is in Alaska, blijkt dat zijn geestelijke ontwikkeling ondanks alles is doorgegaan. Op een stuk karton staan zijn afscheidswoorden: “Ik heb een gelukkig leven gehad en dank de Heer!” De film citeert hierbij uit Dr. Zhivago van Boris Pasternak: “Om alle dingen bij hun juiste naam te noemen.” En dat is precies wat Chris nu doet. Eerst leefde hij in een gesloten universum, terwijl hij zijn vuist balde tegen een god waarin hij niet eens geloofde. Maar al reizend, de grootsheid van de schepping in zich opnemend, al sprekend met mensen, en capitulerend voor de overmacht van de natuur, komt hij tot de erkentenis dat er iets of iemand is. God met een hoofdletter G, degene die de christenen kennen. Zijn verwijzing bij het afscheid naar ‘de Heer’ lijkt zijn definitieve naamgeving te zijn voor God. En als christen hoop ik daar ook op. Dat de onbekende God voor hem uiteindelijk die naam heeft gekregen.
Want ‘de Heer’ is de naam van Israëls God, de God van Abraham, Isaak en Jacob. En niet te vergeten: het is de naam van Jezus. Wat beleden de eerste christenen, en wat belijden zij tot op de dag van vandaag? Dat Jezus de Heer is. Afgelopen zondag was ik toevallig getuige van een geloofsbelijdenis in de protestantse kerk van Le Marais in Parijs. Na de gebruikelijke vraagstelling stapte het nieuwe lidmaat van de gemeente vol overtuiging naar de microfoon en sprak: “Jésus est Seigneur.”
Om alle dingen bij hun juiste naam te noemen. Om God bij zijn juiste naam te noemen. Ik heb er iets over mogen zeggen op het eerste colloquium van de Unio Reformata, in november 2016. Waarom is het zo belangrijk? Om uit de vaagheid te komen! Maar al te vaak spreken we over God in onpersoonlijke, filosofische bewoordingen. En we vergeten dat Hij ook echt een naam heeft! Net zoals u en ik een naam hebben die we mooi vinden of minder mooi. Ook God heeft een dierbare naam om trots op te zijn. Overigens mag het woord ‘God’ ook een benaming zijn, maar er zijn zoveel andere goden in de wereld – niet in de laatste plaats een hele stoet aan koningen en keizers die tot god zijn uitgeroepen.
De ware God heeft algauw zijn naam bekend gemaakt aan de mensen: in Genesis 4 lezen we dat men JHWH begon aan te roepen. Maar liefst 141 verwijzingen naar die naam zijn er in het eerste Bijbelboek. Blijkbaar is die naam daarna wat in de vergetelheid geraakt, maar Mozes mag het volk eraan herinneren welke God hen gaat bevrijden: het is JHWH, wat betekent Hij is die Hij is, of Hij zal zijn die Hij zal zijn.
Het ironische van de geschiedenis is nu dat niemand meer weet hoe zijn naam uitgesproken wordt. Ergens in laatste eeuwen voor Christus hebben de Joden besloten die naam niet meer te gebruiken. Zij is zo heilig, dat het voor een sterveling niet gepast is om haar in de mond te nemen. Stel je voor dat je die heilige naam verkeerd gebruikt, dat zou verschrikkelijk zijn. De Joden spreken vanaf dat moment van Adonai, dat wij vertalen met ‘HEER’.
Bijzonder is het om te lezen hoe Jezus hier vervolgens mee omgaat. Natuurlijk kent Hij JHWH als geen ander en weet Hij, in tegenstelling tot zijn tijdgenoten, precies hoe diens naam moet worden uitgesproken. Trouwens, als het gaat om heiligheid, is Hij natuurlijk ook de Enige over wiens lippen die naam echt mág komen! Wie zal staan in de plaats van zijn heiligheid? (Psalm 24) Alleen Jezus!
Maar nergens in de Evangeliën lezen we dat Hij de Joden aanspreekt op het feit dat ze de Naam niet meer gebruiken. Nee, Hij conformeert zich aan het gebruik van Israël in die tijd en noemt Hem ook Adonai, oftewel: de Heer (in het Grieks ‘Kurios’).
Maar dan is er iets opmerkelijks aan de hand. Zoals gezegd, was de naam JHWH gebaseerd op het werkwoord ‘zijn’. Vanuit ons gezichtspunt betekent de naam (afgekort): HIJ IS, en vanuit JHWH’s gezichtspunt betekent zij: IK BEN. Daar zijn mooie liederen over geschreven met teksten als: “U bent IK BEN op de troon, uw naam is heilig!” De IK BEN – er was voor de Joden en ook voor ons nu geen twijfel over mogelijk dat dat duidde op JHWH.
Wat horen we Jezus nu doen, bijvoorbeeld in zijn discussies met de godsdienstige leiders? Dat Hij de naam IK BEN gebruikt voor Zichzelf!
Een voorbeeld hiervan is te vinden in Johannes 8, vers 58. De farizeeën verwijten Jezus daar dat Hij zichzelf belangrijker acht dan hun oudvader Abraham. Verhit vragen ze Jezus: “Je bent nog geen 50 jaar oud, en toch heb je Abraham al gezien?” Het antwoord van Jezus is ongelooflijk en choquerend: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg jullie: voordat Abraham er was, BEN IK.” De omkering van IK en BEN maakt het in het Nederlands lastig om te begrijpen, maar in de grondtekst is het duidelijk: Jezus spreekt IK BEN uit als naam, en gebruikt deze naam om zichzelf te identificeren. Hij bedoelt: Ik ben de ‘IK BEN’.
De farizeeën en schriftgeleerden hebben dit heel goed begrepen. Om die reden ook pakten zij stenen en wilden Hem doden. Omdat Hij – volgens hen – God gelasterd had, door zichzelf IK BEN te noemen. En daarin hadden zij ook groot gelijk! Het wás ook godslasterlijk om zoiets te zeggen. Tenzij… Jezus natuurlijk écht God is en die naam met recht mocht gebruiken.
“Om alle dingen bij hun juiste naam te noemen.” Jezus is God. Uit al zijn woorden, en uit heel zijn optreden, en niet in het laatst uit het offer dat Hij bracht, blijkt dat. Natuurlijk wisten wij dat al uit de Geloofsbelijdenis van Nicea: Jezus is “God uit God, Licht uit Licht, Waarachtig God.” God heeft een naam, en zijn naam is Jezus.
We hebben hier buiten beschouwing gelaten wat zijn eigenschappen verder allemaal zijn – maar deze zijn ruimschoots aan bod gekomen tijdens ons Colloquium. Dit artikel heeft slechts tot doel om ons te helpen om God te identificeren aan de hand van zijn naam, die Jezus Christus eveneens draagt. Als wij geloven dat Jezus de IK BEN is, dan mogen wij zeker weten dat we God gevonden hebben, omdat Hij ons zichzelf bekend gemaakt heeft. Dat zal ons de duidelijkheid geven die we nodig hebben om niet te verdwalen in de godsdienstige mist om ons heen.
Ds. Gert-Jan Kroon
Menen, 26 januari 2017