“Het is goed voor mij om de HEER aan te kleven.” (Psalm 73,24, vertaald uit de Septuaginta). Ds. Gert-Jan Kroon, Menen

Posté le/Geplaatst op Posted in Méditation, PODCAST

 

Psalm 73 tot en met 83 is een serie die op naam staat van Asaf, de grote zanger en componist uit de tijd van koning David. Hij was aangesteld als zanger in de tabernakel, totdat koning Salomo de tempel bouwde in Jeruzalem. 

Misschien het meest persoonlijke lied dat hij schreef, is Psalm 73. Na een korte belijdenis, schakelt Asaf over op de ik-vorm en deelt hij met zijn lezers hoe ontevreden hij zich kan voelen. En dat niet in een paar woorden, nee, zijn ontboezeming duurt wel zo’n 14 verzen – de helft van de psalm. 

Sowieso is het bijzonder dat het Psalmboek zoveel ruimte biedt aan dit soort gevoelens van onbehagen. ‘Evangelische’ mensen zeggen: als je wedergeboren bent, dan moet je niet klagen, maar dragen! Het liefste zouden zij er nog aan toevoegen dat klagen een zonde is. Wat Asaf hier doet, dat mag eigenlijk niet, aldus de bekeerde christen. Asaf zal dus nog wel niet écht bekeerd zijn. 

Hoe ver kun je ernaast zitten! Laten we niet vergeten dat hij zijn psalm begint met de belijdenis dat “God goed is voor Israël, voor de reinen van hart.” Ja, rein van hart, daardoor, dat zij afgewassen zijn in het bloed van Christus. De reiniging door het bloed van de Messias, die werkelijk rein maakt, daar staat het Oude Testament al bol van, ook al moest de reiniging op Golgotha nog volbracht worden. Asaf zal zeker geweten hebben dat hij bij dat Israël hoorde, bij de reinen van hart, voor wie God goed is. Ja, hij is een kind van God! 

Toch gebeurt het maar zo dat wij dat vergeten, dat het overschaduwd raakt, doordat we ergens anders zitten met onze gedachten. We zien de wereld en de mensen om ons heen en we raken geprikkeld, en als uit een donkere put komen allerlei negatieve gedachten in ons op.

Dat overkomt Asaf meer dan eens, zo blijkt uit de Psalm, en dat kan ook ons overkomen, zelfs als we gezegend zijn met een optimistisch karakter. We kijken om ons heen, we zien het onrecht, we zien de onverschilligheid voor God, we horen het lawaai vanuit de cafés, we zien de vechtpartijen op de Grote Markt nadat onze voetbal-idolen hadden verloren… 

Het klinkt alsof Asaf de mensen van een afstand met afgunst heeft bekeken: “Want moeiten hebben zij niet, gaaf en welgedaan is hun lichaam…” (vers 4 NBG-51). Deze mensen leefden voor geld, wellust en macht. Asaf kon daar omwille van de HERE God niet aan meedoen. Toch wekten zij de jaloezie op van Asaf: krachtige mensen die succes hebben, die aanbeden worden… Zoals in onze tijd artiesten en voetballers verafgood worden, en wiens beeltenissen ons aankijken vanaf de bushokjes en op de colablikjes. Logisch dat kinderen en jongeren willen zijn zoals zij. En menig volwassene verzucht: zulke aantrekkelijke mensen – daarmee vergeleken is mijn leven maar saai, met die godsdienst en al de dingen die ik niet mag. 

Ik herken me wel in Asafs onbehagen. Die ontevredenheid, het gevoel dat bepaalde mensen interessanter zijn en leukere levens leiden dan ik…

Maar: als ik zo blijf denken, ben ik dan niet veel teveel met mezelf bezig? Dan draait alles ook om mij! 

En, vooral, dan ben ik de belijdenis even vergeten uit het eerste vers: dat God goed is voor mij! 

De enige manier om de dingen weer zo te zien als ze werkelijk zijn, is om “Gods heiligdom in te gaan.” (v. 17) In onze tijd en taal wil dat zeggen: op onze knieën te gaan en ons hart uit te storten voor de Heer. Individueel, of in de gemeente: je kunt alles bij Hem kwijt. Als je maar eerlijk bent tegen Hem. 

Asaf heeft in alle openheid gedeeld wat er in hem omging. Laten wij daar dat ook doen in onze omgang met de Heer. 

Hij begrijpt ons immers helemaal. Hij heeft zelf op deze aardbodem gewandeld en heeft ook het onrecht gezien van de mensen om zich heen. Dat zal voor Hem ook niet gemakkelijk zijn geweest. De duivel heeft zelfs geprobeerd Hem er mee te verleiden, met de rijkdom van de wereld. Maar Hij heeft deze afgewezen. Want: het was goed voor Hem om zijn Vader “aan te kleven” – om gehecht te zijn aan Hem. En om te weten: Hij laat Mij niet los, al ga Ik door het dal van de schaduw van de dood. 

God is goed voor Mij – het is goed om aan Hem vastgekleefd te zijn. Gods goedheid in het eerste en laatste vers: zo is de cirkel rond.