“Want wij weten dat de Wet geestelijk is,
maar ik ben vleselijk,
verkocht onder de zonde.”
Romeinen 7,14
Het is woensdag 31 juli in het jaar 1833 en het zal een historische dag blijken te zijn, geheel onverwachts. In het Duitse Elberfeld preekt die namiddag de Nederlander Hermann Friedrich Kohlbrugge. Zijn preek over Romeinen 7 vers 14 gaat de geschiedenis in als de ‘kommapreek’, die opschudding veroorzaakt, maar één van de mijlpalen is in de negentiende-eeuwse reformatorische verkondiging. In dit artikel zullen we de inhoud van die preek samenvatten, en dat doen vanuit de context waarbinnen de apostel Paulus schreef: de begeerte, een zonde die aan de basis ligt van verslavingen waar wij vandaag mee zitten.
Réveil
Hermann Friedrich Kohlbrugge is geboren in Amsterdam in 1803. Na de Franse overheersing breekt in Nederland en Vlaanderen kerkelijk een dorre periode aan. De Hervormde Kerk wordt in 1815 verheven tot staatskerk, met koning Willem I als hoofd. Algauw groeit bij het orthodoxe deel van de kerk een ontevredenheid, die zal uitlopen op de afscheidingen van de negentiende eeuw. Tevens ontstaat het verlangen naar een geestelijk herleven. In 1823 verschijnt Isaac Da Costa’s geschrift Bezwaren tegen de geest der eeuw, een vlammend betoog tegen het verval van kerk en maatschappij. Rondom Da Costa ontstaat een beweging van predikanten, die het Réveil wordt genoemd.
Kohlbrugge voegt zich hierbij. In 1826 was hij tot bekering gekomen. Na zijn studie theologie probeerde hij als predikant aan de slag te gaan in de Hersteld-Lutherse Kerk, waarbinnen hij was opgegroeid. Maar de toegang werd hem ontzegd, omdat hij het gewaagd had een oudere predikant te bekritiseren. Ook de Hervormde Kerk weigerde hem. Zo werd Kohlbrugge na 1830 ambteloos burger, die gelukkig met een rijke vrouw getrouwd was.
Crisis
Kohlbrugges bekering in 1826 had een vervelend neveneffect gehad. Hij was veranderd in een streng, betweterig mannetje:
Ik wies (= groeide) en nam toe boven anderen in de Wet, en allen die mij gekend hebben, zullen getuigen dat ik hun óf gelijk, óf te boven was, en velen namen aanstoot aan zoveel heiligheid als ik voorstond, en nog meer, daaraan dat ik ze zo consequent doorzette en beoefende.
Hij beschrijft vervolgens dat hij begin 1833 in een weg gekomen is waarin het hem nog verwondert dat hij niet vergaan is. Worstelt hij met een bepaalde zonde? Daar is hij niet expliciet over. Paulus had in Romeinen 7 vers 8 geschreven dat de zonde in hem “allerlei begeerte had teweeggebracht”. Begeerte in de ruime zin van het tiende gebod: het huis van je naaste, zijn vrouw, zijn werknemer…
Met het oog op de begeerte zegt Paulus vervolgens dat hij ernaar streeft om het goede te doen, maar telkens weer faalt. Kohlbrugge zal zichzelf herkend hebben in deze worsteling. Ten diepste wil hij volmaakt zijn en strijdt hij ten bloede toe (Hebr. 12,4), maar hij loopt vast.
Temidden van deze crisis spreekt de Heer tot hem: “Zoals jij bent, ben jij heilig voor Mij – niets eraf, niets erbij!” En hij ziet Jezus Christus, het Lam van God, die in het vlees gekomen is. Dát geeft pas werkelijk troost, en hij doet afstand van “Wet, Heiligheid, mijn Weten van goed en kwaad, mijn Wedergeboren-, Bekeerd-, Vroom-zijn, mijn God-kennen, God-beschouwen, alle Godsvrucht, alles wat vlees heeft, geeft en werkt.”
De komma
Vanuit deze geestelijke bevrijding schrijft Kohlbrugge dadelijk zijn preek over Romeinen 7 vers 14. Het treft hem vooral dat er in de vertaling van dit vers een zeer belangrijke komma staat – vandaar de benaming ‘kommapreek’. Het maakt immers een groot verschil of je denkt “ik ben vleselijk verkocht onder de zonde”, of “ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde”. In het eerste geval is de persoon voor een deel verkocht onder de zonde, namelijk dat deel in hem dat nog vleselijk is. Maar, zo zegt men algauw: daar kun en moet je aan werken. Je moet de werken van het vlees doden. Ieder obstakel op de weg van de levensheiliging moet worden weggeruimd. Daar is heel de verkondiging dan op gericht, evenals de talloze methodes die de vrome christelijke lectuur aandraagt.
Maar in het tweede geval is er iets wezenlijk anders aan de hand. Daar is “verkocht onder de zonde” een bijstelling bij “ik ben vleselijk”. Dat betekent dat de persoon van zichzelf zegt dat hij voor de volle honderd procent vleselijk is. En niet voor een deel! “Ik ben vleselijk”: dat had Paulus over zichzelf geschreven lang nadat de Heer Jezus zich aan hem geopenbaard had op de weg naar Damascus. Lang nadat hij op reis was gegaan, heel het Middellandse Zeegebied rond, de ene gemeente na de andere stichtend. Paulus, een groot man, die zichzelf desondanks “vleselijk” noemt. En zelfs “verkocht onder de zonde”, wat betekent dat hij er een slaaf van is, die hij telkens weer moet gehoorzamen.
Want wij weten dat de Wet geestelijk is
Waar het volgens Kohlbrugge ten eerste op neerkomt, is dat de Wet voor Paulus iets magnifieks is. Hij heeft een vermaak in die Wet. Deze wil niet alleen uiterlijke werken, bijvoorbeeld dat wij met de daad niet echtbreken, moorden of stelen: zij wil boven alles dat we haar uit eigen vrije wil doen. Dat wij “wat zij begeert, uit de grond van het hart, met lust, volkomenheid, vriendelijkheid en liefde ten uitvoer brengen.” Zij wil volmaaktheid, zo volmaakt als onze Vader in de hemelen volmaakt is, de befaamde afsluiter van Mattheüs 5.
Paulus had dit zo benadrukt om ons er van te doordringen dat het voor ons absoluut onhaalbaar is wat de Wet van ons verlangt. We proberen het wel, “het goede doen, dat wil ik,” maar als we de Wet in alle volheid willen handhaven, dan kunnen we niet anders dan tot de conclusie komen: wij kunnen niets dan zondigen.
Ook in onze tijd stuit deze boodschap tegen de borst. “We moeten niet zo negatief denken, toch?” Ja, maar dan is de onvermijdelijke consequentie dat we de scherpe kantjes afvijlen van de Wet, om onszelf er een beetje beter bij te voelen.
“Maar we willen toch rein voor God verschijnen, en de zonde doden?” zullen goedbedoelende christenen dan zeggen. Maar Kohlbrugge gaat hier keihard tegenin. Hij vergelijkt hun streven naar heiligheid met krukken waarop een invalide vooruit probeert te komen, en zegt daarop: “Werp uw heiligingskrukken weg! Gij komt er de berg Sion niet mee op.” Oftewel: staak je pogingen om jezelf te verbeteren nou maar..
Waarom dan de Wet als zij niet te doen is? Het is aan de Wet te danken, dat wij losgeweekt worden van al onze eigen pogingen het goede te doen. Om in plaats daarvan uit te komen bij de genade van Jezus Christus. Hij heeft als enige de Wet in volle vreugde weten te bewaren. Hij was volmaakt, en als zodanig ook een volmaakt zondoffer, om heel onze schuld te betalen, die wij nooit zouden hebben kunnen voldoen. De Wet confronteert ons met ons onvermogen, maar lokt ons tegelijkertijd ook naar Christus toe, om ons heil in Hem te vinden, en niet in onszelf.
Ik ben vleselijk
Het tweede deel van de tekst werpt het licht op ons onvermogen. “Dát is juist de reden waarom ik bij de Wet niet in huis blijven, bij de Wet niet leven kan, want de Wet is geestelijk, maar ik ben vleselijk.” Het is als met twee onverenigbare karakters: de Wet, die mooi en goed en geestelijk is, en ik kunnen niet samen door één deur. Want ik ben vleselijk, van mijn geboorte af. Heel mijn bestaan is zonde, schrijft Kohlbrugge. Hij sluit hierbij aan op het negatieve mensbeeld dat de reformatoren hadden, maar dat ook reeds te zien is bij de kerkvaders van het vroege christendom, niet in de laatste plaats bij Augustinus. In uitvoerige bewoordingen stelt Kohlbrugge dat het boze ons overal aankleeft. Het is niet dat wij slechts één of twee gebreken hebben, zoals hier de begeerte, en als we die begeerte nou eens de baas zouden kunnen worden, dan zouden we er zijn. Nee, Gods woord zegt: “Wie op één punt van de Wet struikelt, die struikelt op alle.” (Jakobus 2:10). Wie denkt slechts een paar zonden te hebben, die onderschat hoe diep de zonde doorwerkt, en die overschat zichzelf schromelijk.
Nu is het op zich geen schande om zondaar te zijn. Kohlbrugge noemt een hele lijst Bijbelse helden op, ook nieuwtestamentische personen, vervuld met de Heilige Geest, die toch allemaal vreselijke zonden hebben begaan. Ben je vleselijk? Om het populair te zeggen: Join the club!
Het is daarnaast, zegt hij, een hele troost dat Gods kinderen juist met hun slechtheid Hem toch kunnen dienen. Dat is tegenstrijdig, maar toch is het zo. “Paulus kon als Paulus God niet behagen, want hij was vleselijk, en wat uit vlees geboren is, dat is zondig en verdoemelijk voor God.” Maar hoe kon Paulus God dan wél behagen? “Niet anders dan als een arme en ellendige, niet anders dan zoals hij in God geloofde, welke Jezus Christus, die van geen zonde wist, voor ons tot zonde heeft gemaakt, opdat wij werden gerechtigheid van God in Hem.” (2 Kor. 5:21)
Zo hebben wij het opgegeven om op allerlei manieren onszelf te rechtvaardigen en te heiligen. Ons vlees is daartoe niet in staat. Het enige wat voor ons telt, is Jezus Christus en alles wat Hij deed om ons te rechtvaardigen en te heiligen! Hoe meer dat tot ons doordringt, hoe meer we een walging krijgen aan onszelf, schrijft Kohlbrugge. Niet dat we onszelf voortdurend naar beneden moeten halen, alsof ons heil gelegen is in zelfverwerping. Maar het gebeurt gewoon. We zien bij onszelf in hoe afschuwelijk de zonde is, maar ook: hoe groot Gods genade en liefde zijn.
Vrome mensen maken bezwaar en doen toch hun best om te “groeien”, om verder te komen in het geestelijk leven. Bidden, zingen, de Bijbel en christelijke boeken lezen, de eenzaamheid opzoeken, zich dagelijks afzonderen voor God, zich onthouden van bepaalde dingen, de zonde doden, strijden tegen de wereld, niet de minste lust in ons hart laten opkomen… Dit zijn werken van de Wet, goede werken, en we hadden het al gezien: de Wet moet zonder ophouden en met vreugde worden gedaan. Maar… en dan schetst Kohlbrugge hoe het in werkelijkheid gaat met ons. Bijvoorbeeld: “Gij wilt in ‘s Heeren Woord lezen, maar nee, gij neemt eerst de nieuwspapieren (de krant) in de hand. (…) Hij wil kuis zijn, maar juist nu komt de begeerte het meest bij hem op.” Talloze andere voorbeelden uit het dagelijks leven somt hij op, simpelweg om ons te helpen met de beide benen op de grond te blijven. Ik wil wel van alles, maar: ik ben vleselijk. Zelfs onze goede daden zijn vleselijk, omdat wij vleselijk zijn, en als zodanig God niet kunnen behagen.
Verkocht onder de zonde
Ten derde dan deze bijstelling, die ertoe dient om ons te tonen dat wij slaven zijn, gevangenen van de zonde (Romeinen 7:23). Vrijheid krijgen wij pas wanneer wij bevrijd zijn van onze eigen heiligheidspogingen, zegt Kohlbrugge, wanneer wij onze rust hebben gevonden in de gerechtigheid van Christus. Dan pas kunnen wij vrijuit roepen: Abba, Vader! (Rom. 8:15)
De zonde is een harde slavendrijver. Zij kan zo aantrekkelijk lijken. Maar wanneer het plezier voorbij is, dan klinken de beschuldigende stemmen in je hoofd.
Temidden van deze strijd kunnen wij toch overeind blijven, zelfs “terwijl de zonde in ons voert.” Want onze enige raad of troost is bij Jezus Christus, die de Wet voor de Zijnen heeft vervuld en alles heeft volbracht. Die zonde, duivel en dood op Zich genomen heeft!
En – als uitsmijter een raad die recht indruist tegen ons gevoel, maar die kenmerkend is voor heel Kohlbrugges theologie: “En hebt gij werkelijk vergeving van uw zonden in het bloed van Christus, zeg dan vrijmoedig: “Ik ben heilig!” – wanneer gij ook niets dan onreinheid in u ziet.”
Begeerte
Zo hebben we een samenvatting van Kohlbrugges kommapreek, gehouden in 1833, maar tijdloos, in de positieve zin van het woord.
De context van Romeinen 7 was de begeerte. Deze zonde is veel-, zo niet allesomvattend, omdat de begeerte voorafgaat aan de daad – welke daad dan ook. Het tiende gebod is breed.
Een hedendaagse exponent van de begeerte is het dwangmatig kijken naar pornografie, op de computer of de smartphone. De jongste onderzoeken wijzen uit dat dit een plaag is die steeds meer mensen treft, vooral vanwege de alomtegenwoordigheid van het internet: porno is altijd beschikbaar geworden, men hoeft er niet meer voor naar de winkel. Steeds meer christenen ervaren dit als een groot probleem. Preken en conferenties worden eraan aan gewijd, de cursussen, boeken en gespreksgroepen schieten als paddenstoelen uit de grond.
We kunnen in deze pogingen om tegen de begeerte te strijden enerzijds iets zien van het vermaak in de Wet, waar Kohlbrugge over schrijft. De Heer heeft seksualiteit bedoeld als iets wonderlijks, iets moois, en de Wet waarschuwt om die reden voor de begeerte. De Heer Jezus heeft gezegd: Wie naar een vrouw kijkt om haar te begeren, die heeft in zijn hart reeds overspel met haar gepleegd (Matt. 5:28). Dat bewijst Kohlbrugges eerste punt in zijn prediking: de Wet is geestelijk. Het gaat niet alleen om daadwerkelijk overspel, nee, het gaat om wat er in ons hart omgaat! De Wet wil volmaaktheid van binnenuit, en een gehoorzaamheid van harte.
Anderzijds zijn de pogingen om van de begeerte “af te komen” sprekende voorbeelden van het streven naar heiligheid met eigen inspanningen. “Lees dit boek dan eens! Doe dan eens die cursus! Ga toch eens naar die gespreksgroep! Bel toch eens iemand als je in verleiding komt! Houd eens wat vaker stille tijd! Besteed toch wat meer tijd aan spiritualiteit!” Allemaal dingen die voor sommigen een positieve uitwerking kunnen hebben, maar waarvan over het geheel genomen Kohlbrugge waarschijnlijk gezegd zou hebben: Gooi die heiligingskrukken toch weg, je komt er de berg Sion niet mee op.
Heb daarentegen genoeg aan Jezus Christus. Hij heeft nooit één keer toegegeven aan de verleiding tot begeerte. De Wet is geestelijk – en Christus heeft haar volledig gedaan. Daarom heeft Hij dat volmaakte offer kunnen zijn, waarmee al mijn zonden vergeven en vergeten zijn bij God! Dat is wat de Wet ons wil leren: hoe mooi Gods bedoelingen van het begin af aan zijn geweest, en hoe volledig Hij aan die eis die de Wet in zich heeft, Zelf heeft voldaan. Laat dat genoeg zijn!
“De Wet is geestelijk, maar ik ben vleselijk.” Nu, dit hoeven we niet vaak te zeggen tegen iemand die voortdurend belaagd wordt door onreine gedachten. Die persoon weet dat hij machteloos is, niet in staat om het begeren te laten, om te zijn zoals de Wet het wil.
De vraag die bij veel methodes centraal staat, is: waar komt de verslaving vandaan? Een ongelukkige jeugd, problemen met de ouders – dat is vaak het eerste waar men het op gooit. Nu zal hier zeker een kern van waarheid in zitten, maar: het blijft nog zeer aan de oppervlakte. Het diepste dat over de lijder gezegd kan worden, is: ik ben vleselijk. Ik ben zo geboren, ja zo ben ik zelfs verwekt. Van vlees is niets anders te verwachten. Bij de één zal het de vorm aannemen van seksuele begeerten, bij de ander zal het een andere vorm aannemen.
Ik ben zo vleselijk, ach en wee… Ja, maar dan verkeer je in goed gezelschap. Ieder mens is vleselijk. Hoe zat het eigenlijk met Paulus? Wat was “die doorn in het vlees” die hem kwelde? Het kan van alles zijn geweest, maar het geeft aan dat zelfs een grote heilige als Paulus dagelijks worstelde met het vlees, de zonde, de duivel en de wereld.
Maar, zoals gezegd: juist met onze slechtheid kunnen we God behagen! Het eert Hem wanneer wij als ellendigen in Hem geloven. Want Hij rechtvaardigt de goddelozen! Begeerte kan ons zó dwars zitten dat we geen kant meer uit kunnen, maar dan ben je precies waar God je wil hebben: als iemand die niets goeds meer van zichzelf verwacht, maar wél van Jezus, die heeft gezegd: “Zonder Mij kunt gij niets doen.” Zo, als iemand die alle recht laat varen, zo alleen is het dat wij God behagen.
Als dat het geval is, dan is zijn Geest reeds aan het werk in ons. Hij doet ons een afkeer hebben aan onszelf als we weer gevallen zijn. Hij neemt ons bij de hand en begeleidt ons op de weg. Hij laat niet los wat Hij begonnen is in ons, door ons telkens weer terug te brengen bij die Ene: Jezus Christus en Die gekruisigd. In de verslaving is dat het handvat dat wij hebben, of beter gezegd: Hij houdt ons bij de hand gevat.
Tenslotte
Is dit alles niet veel te passief? Moeten wij toch niet ons eigen ik doden, om zo bevrijd te worden van onze begeerten?
Wat dit betreft is Kohlbrugge duidelijk: niet wij moeten onszelf doden, maar Jezus Christus doodde ons met Hem op Golgotha, voor eens en voor altijd. Weliswaar gebiedt de apostel Paulus enkele malen om het vlees te doden, maar onze Nederlandse vertaling maakt dat we dit niet goed begrijpen. Wat wij missen, is de ‘aorist’-tijd uit het Grieks, en daarmee wordt de betekenis is van het gebod duidelijk: Christus stierf op Golgotha, en wij en onze zonden met Hem, op dát moment. Dit gebeurde eenmalig, op een vrijdag rond het jaar 33. Geloof het, en je hebt het.
Daarnaast kan men van alles proberen om de begeerte tegen te gaan. Er zijn geestelijke programma’s en ook seculiere therapeuten die hulp bieden. Zeker wanneer door de begeerte een huwelijk op springen staat, of iemands reputatie naar de knoppen is, zal er goede hulp nodig zijn om de schade te herstellen.
Praktische raad krijgen we ook van Paulus, wanneer hij schrijft: “Vliedt de hoererij” (1 Kor. 6:18). En nu staat het gewoon in de presens, de tegenwoordige tijd, en daarin zit de herhaling opgesloten. Met andere woorden: blijf voortdurend de hoererij uit de weg gaan. Deze komt tegenwoordig dagelijk op ons af langs de weg van het internet. Maar van deze weg kunnen we ook wegvluchten wanneer dat nodig is. Om dan toch maar één praktisch voorbeeld te noemen: door de smartphone weg te doen (er zijn genoeg toestellen waarmee men “gewoon” kan bellen).
Maar temidden van dit alles, ook in de hulpverlening, is de eerste vereiste dat de lijder die zelfacceptatie leert waar Kohlbrugge voor pleit. Waar is het ons uiteindelijk om te doen? Willen wij onszelf in min of meerdere mate verbeteren, denkend dat wij dan groeien naar het beeld van Christus? Onze zonden uitbannen? Ons vlees doden? Dat laatste is overbodig, want Christus deed dat reeds op Golgotha. En de mensen die het zelf nog blijven proberen, zijn niet de meest aangename mensen om mee om te gaan. Zoals Kohlbrugge na zijn bekering. Hij werd een ijverig man, maar hij moest hierin vastlopen, hij moest hiervan ook weer bekeerd worden, van zijn “bekeerde ik”.
Het wezenlijke is echter dat wij als ellendigen geloven in de genade van God. En vanuit dat geloof leven, met vallen en opstaan! Zelfs met een hardnekkige zonde. Dan nog zijn we gerechtvaardigd. Dan nog mogen we zeggen: Ik ben heilig – in Jezus Christus.
De verdienste van Kohlbrugges preek over Romeinen 7 vers 14 is dat zij ons terugwerpt op deze basis van acceptatie. Zoals Gods woord dat telkens weer doet: “Mijn genade is u genoeg.”
Amen.
Ds. Gert-Jan Kroon, Protestantse Kerk Menen
Bron: Dr. H.F. Kohlbrugge: Twaalf twaalftallen leerredenen, deel 1-2, Houten: Den Hertog, 1992, p. 45-92